Nou. lezers, ga er maar eens breed voor zitten - het was een bijzondere, lange en leerzame morgen, waar
heel veel over te vertellen valt. Zoveel zelfs, dat ik mogelijk het olieslaan tot een eigen thema
zal verheffen, wat dan weer op de themapagina's terug te vinden zal zijn. Maar voorlopig nog even
alles op deze pagina.
Vandaag lestten we - Gerrit, Remy en ondergetekende - in Zuidlaren. Daar wordt door een ploeg van
enthousiaste vrijwilligers niet alleen de (achtkante stelling)molen draaiend gehouden, maar ook een
aantal stoommachines, een stoomlocomobiel en zelfs een heuse raderboot. Daarnaast bevat het gebouw een
werktuigenmuseum, een bakkerij en een winkeltje en kun je er verse, eigengebakken pannekoeken en
broodjes eten, vergezeld van goede koffie. Aanrader voor een paar uurtjes gezinspret. Zie voor meer
details en informatie over de openingstijden de uitgebreide website van de wachter:
http://www.dewachter.nl.
Maar ondanks de andere interessante zaken kwamen wij dus voor het betere werk: olieslaan, onder bezielende
leiding van olieslager Marius Biesheuvel. "Hee, ho!", hoor ik u in gedachten roepen "Marius is toch de
molenaar van Windlust, waar jullie op 25 juni
hebben gelest? Is dat dezelfde persoon?" - jazeker, dat is dezelfde persoon. En met hetzelfde aanstekelijke
enthousiasme waarmee hij ons toen "zijn" korenmolen liet zien, liet hij ons vandaag kennis maken
met het olie slaan.
Na hartelijke ontvangst
met koffie troonde hij ons mee naar zijn Heiligdom: de olieslagerij. Dat het hier met hogere dingen
toegaat werd ons al snel duidelijk: in een koofje trof ik een heuse relikwie aan: het Heilig Oliesel van
Onze Wachter, waarvan ge links een foto ziet. Eronder een plakkaat, waarop te lezen valt: Dankzij een ploeg
vrijwilligers, die niet stil hebben gezeten mag "De Wachter" van Zuidlaren weer Koren- en Oliemolen heten. De
olieslagerij, voorgedreven door de wind, is na een lange periode van 90 jaar, weer in zijn oude staat hersteld
en kwam toen op 12 juli 1994 klaar. Samen met de wind, onmisbaar voor deze olieslagerij, maakten zij voor 't eerst
uit lijnzaad deze olie vrij. Aha.
De Hogere Dingen waren er trouwens ook letterlijk: boven onze hoofden wentelden assen en wielen.
Ook een paar die ik niet onmiddellijk zou verwachten: zo ontwaarden wij met onze hoofden in onze nek een
heuse electromotor, die het mogelijk maakt om bij stil weer toch demonstraties van het olieslaan te
geven en ook.. een dikke gaspijp.
Als Slochtenaar sprak mij dat natuurlijk aan, maar waarom zat dat ding daar - hadden ze rond 1900 zo'n
constructie in de molens? Welnee: op nog authentieke oliemolens zit hier een dikke houten balk, de
wentelas, zie bijvoorbeeld de wentelas
zoals die op de Collsemolen in Eindhoven te zien is. Op die wentelas zitten dan nokken, die de slaghei
en loshei aandrijven. Waarover straks meer.
Helaas: er was bij de heropbouw van de olieslagerij niet meer voldoende geld om zo'n dure balk aan te
schaffen en de gaspijp kon men voor niets krijgen. Dus is vrijstelling gevraagd en verkregen en is deze eenvoudige,
functionele en goedkope oplossing gekozen. Puriteinen onder ons zullen dat hoofdschuddend aanzien, maar ik meen dat
het een goed voorbeeld is van hoe je als vrijwilligersorganisatie roeit met de riemen die je hebt.
Marius toonde ons hoe het olieslag proces werkt: je hebt twee grote maalstenen, die op hun kant ronddraaien - het
lijken wel twee wagenwielen, zoals die bij de Flintstones in gebruik waren - waaronder het lijnzaad geplet
wordt. Die stenen heten kantstenen en draaien rond op de zogenaamde ligger. De ligger
is een molensteen die "gewoon" op zijn kant ligt en die op zijn beurt op een constructie ligt die
de opmerkelijke naam doodsbed draagt. Mja, zo'n witte steen die daar roerloos ligt.. inderdaad, ik snap
hoe ze aan die naam zijn gekomen. Het geheel van kantstenen en ligger noemt men ook wel de kollergang.
Een aantal schuivers en vegers - formeel heten die strijkers - leiden steeds het geplette zaad weer onder
de stenen. Je kunt verder water toevoegen, wat uitermate belangrijk is om een hoog rendement uit het zaad te
krijgen. Door middel van wat Marius humorvol "houtje-touwtje" constructies noemt - touwen waar inderdaad
dwarshoutjes door zijn gestoken die je achter een soort vork kunt "schorten" - kun je de vegers ophijsen
en neerlaten. Er is een strijker die je kunt neerlaten en die het geplette zaad naar buiten veegt, via een
uitneembare schuif, waarna het in een bak landt.
Het geplette lijnzaad komt vervolgens op een heet gestookte plaat terecht. De plaat wordt heetgestookt middels
een kolenvuurtje. Op de plaat ligt een losse metalen ring, de zogenaamde pan, waarin het geplette lijnzaad
wordt gestort - altijd 2 spint - en waarin zich een door de molen aangedreven roerijzer
ronddraait. Dit om aankoeken te voorkomen en een gelijkmatige verdeling van de hitte te krijgen. De hele constructie
wordt het vuister of ook wel eens het fornuis genoemd. Nadat het geplette lijnoliezaad de juiste
temperatuur heeft gekregen wordt het roerijzer stilgezet. De juiste temperatuur is een gevoelskwestie, het
is ongeveer 40 graden, maar de molenaar voelt met de hand en weet uit ervaring hoe het aan moet voelen. Dan wordt
de ring (de pan) naar voren getrokken. Aan de voorkant van het vuister bevinden zich namelijk twee gaten, die het
begin vormen van een trechter, waaraan zakken (de bulen) hangen. De pan wordt nu over die gaten getrokken,
waardoor het warme geplette zaad gelijkmatig verdeeld in de bulen valt.
Vervolgens worden de bulen in de haren
gedaan: leren omslagen, die vroeger aan de binnenkant waren voorzien van een matje wat deels uit paardenhaar bestond.
Tegenwoordig zijn we de kunst wat kwijt geraakt hoe men die haren vroeger maakte en dus heeft men op de Wachter, na enig
experimenteren, mahonie-triplex in gebruik. De haren worden nu met hun vulling van bulen-met-warm-lijnmeel in het
slagblok geplaatst. Dat is een zware houten bank, waarin middels wiggen en heien druk opgebouwd kan worden. Stel je het
zo voor: een houten bank, waarin een sleuf is gemaakt. In die sleuf zie je 2 wiggen: een gewone en een omgekeerde.
Op die wiggen slaan de heien: zware balken (100 kg) die opgetild worden door de gaspijp - eh, pardon, door de
wentelas. De heien worden middels touwen in en uit het werk gezet (het uit het werk zetten heet opschorten).
De wiggen drijven de zogenaamde jaagijzers naar buiten. Die jaagijzers persen nu de haren tegen de buitenkant van het
slagblok, waardoor bij elke slag olie uit de buul wordt geperst. Die olie loopt onderin in een bak: dat is het
product waar het allemaal om is begonnen. Aan het eind van het proces is de meeste olie uit de koek geperst - dit
heet de eerste persing - maar door de grote druk is het niet mogelijk om de bulen uit het blok te krijgen.
Daarom wordt nu de loshei in het werk gezet. Die slaat op de loswig en na enige slagen komt de hele boel inderdaad
los en kun je de haren er alsnog uitnemen. De bulen worden nu uit de haren gehaald en de platgeslagen lijnoliekoeken
worden uit de bulen gestroopt op een zogenaamde kaakbank.
De koeken bevatten echter nog olie en worden daarom gebroken en in zogenaamde potten (appel- of peervormig en dus
toepasselijk appelpotten of perepotten genaamd) verder fijngestampt, met wat water bevochtigd en daarna opnieuw
verwarmd op het vuister. Het procede herhaald zich - de tweede persing - maar deze keer wordt een ander blok
gebruikt, waarin we een nog hogere druk kunnen opbouwen: het naslagblok. De koeken werden tenslotte als
(kracht)veevoer ingezet: in de winter hadden de koeien alleen hooi als voeding en daar zat niet al te veel
voedingstof meer in. De oliekoeken vormden een welkome aanvulling.
Natuurlijk mochten wij ons ook een aan het slaan van olie wagen. Maar niet nadat eerst een rondgaande bakkersgezel
ons van verse worstebroodjes had voorzien - uit eigen bakkerij. Toen wij ons allen eens hadden gewaagd aan pletten,
verwarmen, heien, opschorten, stropen en breken was het tijd voor koffie en een verdere rondgang door de molen.
Overigens: lijnoliemeel, zo kan ik mededelen, smaakt goed en schijnt heel gezond te zijn.
Hoe indrukwekkend zo'n olieslagerij ook is, maar ik had van veraf al gezien dat deze molen fokwieken had en dat
wilde ik wel eens van dichtbij bekijken. Maar voor ik daar aan toe was moesten we eerst nog langs de specerijenmolen -
die bestaat uit een aantal malen een soort kleine uitvoering van de kollergang van een oliemolen, waar men peper,
kaneel, kruidnagel en wat dies meer zij plet - en langs het gereedschapsmuseum.
Daar stuitte ik op een wel heel bijzonder fertuut (de
Groninger benaming voor een onbenoembaar en wonderlijk ding): een maalwekker. Dat ding werd door poldermolenaars
gebruikt om hen wakker te maken als 's nachts het polderpeil zo hoog kwam dat er eigenlijk gelijk gemaald moest
worden. Het ding bestond uit twee verende hamers, die zo waren bevestigd dat ze tegen de bedstee van de molenaar
konden slaan. De hamers werden bewogen door nokken in een trommel. Om die trommel zat een touw gewikkeld waaraan
een gewicht hing, een soortgelijk mechaniek als je in staande klokken vindt. De trommel kon echter niet draaien - en
de hamers stonden dus stil - omdat hij tegengehouden werd door een verende pal. Die pal werd naar beneden gehouden
door het gewicht van een drijver, die middels een touw aan de pal zat. Die drijver nu hing boven het polderpeil.
Als het peil steeg, dan begon de drijver te drijven, waardoor de pal lostte, de trommel rond ging draaien - aangedreven
door het gewicht - en de beide hamers op de beddestee van de molenaar klopte, die dan zijn bed uitschoot om de
molen te laten malen. Andere tijden..
|
Op 16 november ontving ik aanvullende informatie over de maalwekker, die eigenlijk..
"klopper" bleek te heten.
|
Uiteindelijk kwam ik dan toch terecht bij de feitelijke molen. Marius had ons al gevraagd goed te kijken of we
een onderdeel konden vinden dat in de 19e eeuw nog niet op die molen gezeten kon hebben. Ik had op Texel al Fauel
fokwieken gezien en wist dat die hier ook zaten - en ook dat Fauel pas na de 2e wereldoorlog zijn systeem
had uitgerold. Ook Gerrit en Remy hadden dat gelijk door, Marius kwisje was dus een makkie. Maar de molen heeft heel
wat meer eigenaardigheden. Zo is het een molen zonder zeilklampen, sterker nog: de zeilen worden er nooit
geklampt. De molenaar, die uit de zeilwereld komt, heeft een ingenieus en simpel systeem bedacht: hij heeft het
gevlucht voorzien van katrollen en hijstouwen en kan de zeilen nu onderaan het hekwerk vastmaken en dan ophijsen -
Zie de zwart-wit foto die ik hier
van heb gemaakt.
Ik heb op een vergroting
van een deel van die foto de "hijslijnen" in geel aangegeven, je kunt de katrolletjes zelfs vrij
goed duiden. Dit systeem heeft als voordeel dat je heel lang met je zeilen doet: die worden niet geklampt, dus ook
niet opgerold en blijven niet buiten hangen. De zeilen die men daar nu gebruikt zijn al 10 jaar oud, zeer vaak
gebruikt en zien er nog prima uit. Of je dit soort innovaties wel of niet op prijs stelt hangt een beetje af van hoe
je een molen bekijkt: moet hij altijd authentiek zijn en blijven, of mag je moderne aanpassingen verzinnen die je
veel geld besparen bij het werken met de molen? Vergeet niet dat ook de Wachter alleen maar draait omdat er vrijwilligers
werken en dat de budgetten voor nieuwe zeilen niet echt heel groot zijn.
Maar er zijn meer aardige dingen: de voeghouten die over de glijring draaien tijdens het kruien zijn aan de onderkant
van keerklampen voorzien - dat is nog heel normaal. Maar bijzonder is dat de keerklampen hier een wiel ingebouwd
hebben: inplaats van de keerklamp loopt dit wiel tegen de binnenkant van de glijring, wat natuurlijk aanmerkelijk
lichter kruien tot gevolg heeft. Zie de foto hiernaast, waarop je ook de in de molen aanwezige ringleiding ten
behoeven van de automatische sprinklerinstallatie aantreft.
Ook opmerkelijk is de pal:
waar op de GP en op de meeste andere molens een pal met wat kammen tussen de kammen van het bovenwiel
kan vallen om teruglopen te voorkomen of er soms wel een balk tussen spruit en kruisarm wordt geschoven
met hetzelfde oogmerk vinden we op de Wachter een combinatie van die twee zaken: een veer drukt een balk
tegen de kruisarmen en bij terugloop valt hij achter een kruisarm en blokkeert het bovenwiel. Een touw
kan van buiten af, evenals bij de GP, aan worden gehaald en om een kieviet gelegd, waardoor de balk
los van de kruisarmen wordt getrokken en het bovenwiel vrij kan draaien.
Op De Wachter is veel te zien. Veel te veel om in een relatief korte beschrijving samen te vatten. Wij
hebben ons, onder de indruk van al het nieuwe wat we te zien kregen, nog danig tegoed gedaan aan soep,
pannekoeken en broodjes, die men daar tussen de middag aan de vrijwilligers serveert en daarna zijn we
tevreden huiswaarts gekeerd. Olieslager is toch ook een mooie hobby. Ze kunnen trouwens op de Wachter
nog wel een olieslager en een mulder gebruiken, dus, als een lezer zich geroepen voelt...
|