We hoefden maar een klein stukkie te kruien, de
wind lijkt de laatste tijd wel
vastgespijkerd op de windroos. Met de
windborden er in draaide de molen
een tijdje, maar we hebben
het maar kort vol kunnen houden. Een
forse donderklap stoorde ons in ons
maalwerk. Een onweersbui kroop, zich geheel
houdend aan de theorie, uit het zuidoosten
naar ons toe.
Aardig om te zien hoe de
de
weerroos het bij het rechte eind
had: de zuidoosthoek staat daar als
onweershoek ingetekend. Onweer
ontstaat als er twee wolkenlagen
in tegengestelde richting langs elkaar
wrijven. Als de wind dus uit het NW
komt is het zaak om de ZO hoek goed
in de gaten te houden. Als je het niet
vertrouwt: vangen, bliksemafleider
er op, eventueel de roeketting er op,
de wind kan immers plots van achteren
komen. Zo deden wij het vandaag dan
ook.
Je kon de wolkenlagen duidelijk
onderscheiden: een laag die naar het
NW wegdreef en een tegengestelde laag
die zich zuidoostelijk bewoog. Lammert
was zichtbaar vergenoegd dat het weer
zich zo fraai en op het juiste moment
aan het model hield en hij legde ons
enthousiast uit waar we op moesten letten.
Uiteraard konden wij vervolgens niet
nalaten Lammert te bedanken voor deze
demonstratie; wat geweldig dat onze
molenaar even het KNMI belt om dit te
regelen ;-). Zoals de oplettende
lezer wel begrijpt: de sfeer tijdens de
lessen is uitermate prettig - wij hebben
een werkelijk fantastisch team leerlingen
en instructeurs (m/v).
Vervolgens hebben we binnen in de molen
de theorie van de vijzel doorgenomen.
Hier gaat grotendeels op: zo boven,
zo beneden. Ook beneden hebben we een
peluw, maar nu geen windpeluw,
maar een waterpeluw. Ook beneden
zien we een halslager, weerstijl en
keerstijl. We leerden wat schenen
zijn en ook welke factoren het vermogen
van het wormwiel bepalen. Je boerenverstand
gebruiken brengt je in dit geval een
heel eind: dat bleek toen Lammert ons vroeg
eens te willen raden welke factoren er
van belang waren bij de bepaling daarvan.
Dat lukte ons al heel aardig. |