Gerda was met het tweede team op excursie en daarom hadden wij vandaag les in
Oude Pekela, op de fraaie, hoge stellingmolen "De Onrust". Een
zeer fotogenieke molen. Ik had dan ook spijt als haren op mijn hoofd dat
ik mijn trouwe metgezel thuis had laten liggen.
Dat was allemaal zo gekomen omdat ik een probleem had met de computer waar ik
normaliter Het Maalboek op aanmaak. Het bleek te gaan om een defect op de
harde schijf. Ik zal u de details maar besparen - we hebben het op Het Maalboek
liever over molens - maar de herstelactie kende een lange doorlooptijd. En
ik wilde dit weekend toch graag Het Maalboek bijwerken. Daarom was ik vanmorgen
extra vroeg op om aan het probleem te werken. De tijd vliegt als je
met dit soort dingen bezig bent en toen ik op de klok keek was het al de hoogste
tijd om naar de les te gaan. Ik schoot dus net even te haastig de deur uit - met
als gevolg dat ik mijn fototoestelletje thuis liet liggen...
Er was anders genoeg fraais te zien in Pekel, zoals de Groningers
Oude Pekela noemen. De molen is een korenmolen annex pelmolen
en staat op een hoge, ruime stenen onderbouw. De molen heeft vooral
door die ruime stenen onderbouw veel ruimten: de begane grond (met
2 toiletten en een kantoortje), 2 zolders, de maalzolder, de steenzolder,
een overstap ter hoogte van het luiwerk en tenslotte de kapzolder.
Je moet dus eerst nogal wat trappen op voor je op de stelling
staat. Ook hier heeft men ARBO-technisch het nodige gedaan: de
trappen zijn voorzien van zowel leuningen als ook touwen waar je
je aan kunt vasthouden en het takrad is keurig afgeschermd
door middel van een rondgebogen plank. De trapgaten zijn deels
van luiken voorzien, met name in de kap geen overbodige luxe.
Wij werden hartelijk ontvangen door Sietske Bezema en Dirk Meter.
Het was ook wel nodig dat we 2 instructeurs (m/v) hadden, want
de ploeg was groot. Naast de 4 uitwijkmulders van de GP waren ook
Joop en Joep aanwezig. Daarom splitsten we. Ik bleef met Dirk,
Joep en Remy op de stelling, de rest ging met Sietske mee naar boven.
Dirk wilde weten wat ik voor zeilvoering zou gebruiken. Ik schatte
dat de wind nog wat zou aantrekken en adviseerde om 4 halven of
lange halven voor te leggen. "Make it so" zei Dirk in
zijn beste Gronings en dat probeerde ik dus. Maar dat was nog
niet zo makkelijk als ik had gedacht. Eerst had ik nogal moeite
het zeil uit de bovenste klamp te krijgen. Op "De Onrust"
is de bovenste klamp recht en lang en omdat het gevlucht ook nog
net even voor het vertikaal staan was gevangen - een beetje in
de vreugd, zeg maar - lag het zeil daip in t nust.
Maar na enig proberen en vooral een goed advies van Dirk lukte het
toch. Mooi, nu voorleggen. Het end in.
Het gevlucht loopt nogal ruim boven de stelling langs, je moet
om in het hekwerk te klimmen een reuzestap nemen om de onderste
heklat te bereiken. En dat hekwerk was snotglad: het had geregend
(en het regende af en toe nog) en juist de hekkens van het
end waarop ik zeil voor mocht leggen had ook nog wat mosafzetting.
Voorzichting naar boven dus. Ik heb maar niet naar beneden gekeken
toen ik klom: je zit toch een kleine 20 meter boven de grond
als je bovenin het hekwerk staat...
Maar het lukte. "Wat zou je nou doen als dat onweersbuitje
daar in de verte dichterbij komt?" vroeg Dirk me. In
het zuiden rommelde het gedurig. "End leegmaken, boven
zetten, molen stilzetten" zei ik. "En de bliksemafleider
er op" observeerde Dirk. Heu.. schuifel, schuifel.. inderdaad..
- bloos...
De molen werd nu door de andere kandidaten verder opgezeild en
de vang kwam er af. Dat ging aardig: 50-60 endjes. Dan eerst
maar eens koffie drinken.
Na de koffie draaiden we de rollen om: wij gingen de kap in
en groep 2 de stelling op. Onderweg passeerde we ook de
maalstoel, die open bleek te liggen. Dirk vertelde hoe
het stellen van de neuten in de steen ongeveer in zijn werk
ging Overigens; als je de link bovenin de pagina aanklikt kom
je op de molendatabase terecht, daar kun je ook een foto
vinden van wat wij aantroffen.
In de kap vroeg Dirk naar benamingen: wat is dit? - een poortstok.
Waar dient-ie voor? Om de krachten op te vangen die op de busdeur
werken. Okay, mooi. Dan een strikvraag: waarom ligt de bovenas hier
zo dicht op de lange spruit? .. eh.. eh.. hakkel, hakkel. Ja, verroest,
inderdaad: daar kon ongeveer nog een vloeitje tussen, meer niet. Zou
de boel soms verzakt zijn? Ik ging door de knietjes en inspecteerde de
beet van de kammen: nee, dat was goed. Eh.. dan kon het niet anders of de
spruit moest naar boven zijn gekomen. En inderdaad, zo was het: bij
de renovatie is indertijd de oorspronkelijke
bevestiging van de lange spruit op de voeghouten
hersteld: middels bouten met scheerijzers er door. Die
scheerijzers zijn metalen, langgerekte driehoeken, net
een poot van een schaar, de naam is dus niet toevallig
bijna hetzelfde. Door de balken steek je een metalen stang
met een kop die op een plaat ligt. Aan de ander kant van de stang
komt ook een plaat en door de stang heen sla je dan dat
scheerijzer, waarmee je de boel borgt.
De molenmaker had geadviseerd het anders op te lossen:
deze constructie blijft vaak niet voldoende sterk te zijn.
Het historisch besef won het van het pragmatisme
en de bout-met-scheerijzer constructie werd dus toch aangebracht.
Helaas had die molenmaker gelijk. Het moet dus nu alsnog op
een andere manier opgelost worden.
Dirk vroeg vervolgens nog naar de diverse houtsoorten die in
de kap werden gebruikt. Daar blijk ik toch nog een kennisgat
te hebben. Ik wist wel wat, maar het meeste toch niet.
Ik wist dat er veel eiken in de kappen werd gebruikt, bijvoorbeeld
voeghouten en spruiten. Hier was de lange spruit ook vervangen en ik
herkende de bilinga omdat we die in de GP ook hebben. Verder wist
ik nog te verzinnen dat de neuten die de tap op de goede plaats
houden van pokhout zijn. Welke eigenschappen dat hout heeft wist ik niet,
maar ik gokte dat het wel een harde houtsoort zou zijn. Dat
was ook zo. Pokhout blijkt een vettige, harde houtsoort te zijn
met een hoog soortelijk gewicht. Ook veel gebruikt om scheepsassen
in te lageren. Nog een vraag: soms is 1 neut van het lager
van brons en de andere van pokhout. Welke neut denk je zou van
brons zijn, de linker of de rechter (van achteren gezien)?
Dat kon ik beredeneren: brons leek me nog net wat harder dan
pokhout en dus vermoedde ik dat, van achter gezien, de linker
neut van brons zou zijn. Immers: molens draaien rechtsom (van
achteren gezien!) en die kracht duwt de tap vooral naar
links. Vandaar dat ook de poortstok links zit. Mijn redenatie
bleek te kloppen.
Maar dan kwamen er nogal wat houten onderdelen voorbij waarvan ik niet
wist van welke houtsoort ze gemaakt zijn: het stophout tussen
as en bovenwiel.. de plooistukken.. de vangstukken.. ah, wacht
even, dat wist ik weer wel: dat is wilgenhout. Vroeger liet men
wilgen geforceerd kromgroeien, juist omdat de nerf dan met
het bovenwiel parallel loopt (en de slijtage dus veel minder
is dan wanneer je recht wilgenhout rondzaagt). Wilgenhout is erg zacht
- onbruikbaar hout, behalve voor manden, klompen en vangstukken.
Maar door die zachtheid vangt het heel goed. De reden dat men altijd een
zachte soort hout gebruikt is dat de wrijving tussen twee soorten met
een ongelijke hardheid veel groter is dan tussen twee soorten
met identieke hardheid. Peter wees er nog op dat het ook een
economische reden had: het bovenwiel moest zo weinig mogelijk
slijten, want vervangen van een bovenwiel is natuurlijk veel duurder
dan vervangen van vangstukken.
Nog wat onderdelen: de bordveer is van essen - een buigzame houtsoort.
Peter suggereerde dat je ook hickory zou kunnen gebruiken, waar bijvoorbeeld
bogen (als in 'pijl en boog') van gemaakt worden. Ook wordt wel iepenhout
gebruikt. De kammen worden van palmhout gemaakt. Je moet ook grenen en vuren
kunnen herkennen.
We zeilden de molen weer af en namen tevreden afscheid van elkaar:
een bijzonder leuke, leerzame les. We komen beslist nog eens
terug - en dan neem ik mijn fototoestel mee!
|