Het was de laatste theorieles deze winter. Hoewel we kris-kras door het materiaal heen zijn gegaan
sloten we toch toepasselijk af met het laatste hoofdstuk in het Gildemateriaal: de korenmolen.
Dat kwam goed uit: mijn kennis van dat molentype is nog beperkt, dat was verleden week wel gebleken. Natuurlijk,
het gaande werk van zo'n molen ken ik wel: bovenas, bovenwiel en gevlucht zijn oude vrinden voor een potentiële
poldermolenaar. Ook het takrad - bij sommigen beter bekend als het spoorwiel - en de rondsels die in zo'n molen zitten
waren me al bekend, ik heb immers wel eens "stiekum" alvast in het lesmateriaal zitten snuisteren en tijdens
gastlessen en bij excursies had ik al wel eens een korenmolen in het echt gezien. Maar de onderdelennamen van de
maalstoel kende ik bijvoorbeeld nog niet. Ik kon vandaag gelijk oefenen, niet alleen theoretisch, maar ook
praktisch: we waren vanmiddag namelijk te gast op de standaard (standerd) molen in Bourtange, waar zowel
een een maalstoel als een pelwerk in te vinden zijn.
Vanmorgen leerden we eerst in theorie de kaar kennen, en de werking van de schuddebak. We behandelden de rondsels en
hun opbouw en leerden hoe de molenstenen middels steenspil, staak, klauw en rijn aangedreven worden. We leerden wat
een paard was - daar kom ik nog op terug, ik heb een fraaie foto van een paard gemaakt in Bourtange - en ik leerde
de bolspil kennen. Het lichtwerk kwam aan de orde, we spraken over bilsels, arme en rijke stenen en kunststenen.
Afijn, een hele stamp informatie, die ik gelukkig in de loop van de week al had "voorgekauwd" door een
paar uurtjes op eigen kracht in het lesmateriaal te duiken.
Bij de theorieles zitten er vaak ook molenaars aan, zo ook weer vandaag: op de foto links zie je de
molenaar van de de Westerse Molen. Die molen heeft een
opvallend kenmerk: de lange spruit zit daar voor het bovenwiel. Da's in onze streken ongewoon:
bij Groninger poldermolens loopt de lange spruit meestal door het midden van de kap en fungeert dus ook als
bus- of ijzerbalk (de ijzerbalk is de balk waar de taats van de koningsspil in draait). Er zal bij de Westerse
molen wel een aparte ijzerbalk tussen de voeghouten zitten, ik ga bij gelegenheid poolshoogte nemen. Dat
veel molenaars trots zijn op hun molen blijkt wel uit het gegeven dat ze vaak een foto of een
prentbriefkaartje van hun molen meenemen. Zo ook deze molenaar: hij had een keurig opklapbaar fotolijstje
bij zich, waarop je de molen in actie kon bewonderen, klik maar eens op het fotootje.
Na de theorie begaven Alie, Gerrit, Remy et moi ons naar huize Koster. Gerda had snert gekookt, mogelijk
extra gestimuleerd door mijn trieste opmerkingen dat mijn vrouw nooit snert voor me kookt omdat ze het
zelf niet lekker vindt. Het was hele beste snert, stevig en smakelijk, geserveerd met roggebrood en spek.
Lekker hoor, Gerda!
Dan per auto en geleid door juf Becker - mijn navigatiesysteem - naar Bourtange, waar we precies om
kwart over een aankwamen. Ik was wel vaker in Bourtange geweeest: in de zomer geeft men er wel eens
een openluchtvoorstelling en ik ben er ook al wel eens geweest als men, in authentieke kleding, het
kanon afschiet. Bourtange is zeker een plaats die de moeite van het bezoek waard is. We parkeerden onze
auto op het pleintje en liepen in de richting van de molen, die je op afstand al goed kunt zien. Achter
op de kast staat een fraaie windwijzer, die aangaf dat de molen tamelijk sterk krimpend op de onrustige
en buiïge wind stond. Hilverd Bossen verwelkomde ons hartelijk en kijk, Lammert Groenewold was er
ook, moi Lammert! Hij had de video- en fotocamera beurtelings in de aanslag. "Komt n CD van hor"
beloofde hij. Dat lijkt me leuk: omdat ik meestal de foto's maak kom ik er natuurlijk nooit zelf op en
het lijkt me aardig om nou eens mezelf bij een molen in actie te zien. Maar voor we aan "actie"
toewaren wilden we de molen eerst eens uitgebreid bekijken. De molen is een replica, in 1980 gebouwd, als
vervanger voor de oorspronkelijke standerdmolen die in Bourtange stond. Die molen staat nu in Ter Aard
en in Bourtange heeft men een replica gebouwd op de oorspronkelijke plaats.
We liepen eerst eens om de molen heen en richtten ons met name op de standerd. Wat me gelijk opviel
is dat er, in tegenstelling tot wat ik verwacht had, geen ruimte leek te zitten tussen de kruisplaten
en de vork van de standerd. Die was er volgens Hilverd wel, maar die was inderdaad heel klein. Bij
deze molen zijn de kruisbanden ook nog ingekeept, waardoor je het nog moeilijker kunt zien. "En
hai is ook wat verzakt hor" vertelde Hilverd "hai krooit stoer". De steenbalk is
doorgebogen en de molen moet eigenlijk eens opgetempeld worden. Er zat al een brasem onder de steenbalk,
dat zal zijn omdat de molen in Ter Aard er ook een had, maar of Ter Aard er nou later een gekregen
heeft - na optempelen - of er van meet af een brasem onder heeft gezeten is me niet bekend.
De molen heeft overigens geen slekken. Heel fraai is bij deze molen de standerdconstructie zichtbaar.
Duidelijk kun je, als je op het plaatje hierboven klikt, de stiepen en zonneblokken bewonderen. Je ziet
ook goed hoe de steekbanden in de kruisplaten zijn weggewerkt. Een eenvoudige, maar effectieve
constructie. Over die stiepen wist Hilverd te vertellen dat ze wel 3 meter hoog zijn. Ze zijn "op
staal" (op vaste grond) gemetseld en later is er een belt omheen gestort. De stiepen (teerlingen)
steken nu nog maar een eindje boven de grond.
Hilvert vertelde ons ook dat door het doorzakken van de steenbalk het paard bijna de steekbanden
raakte bij het kruien. Wij waren even in de war: er is in Bourtange ook een rosmolen en daar
hadden wij een paard verwacht, maar niet bij een standerdmolen. Sja, nog net even te weinig kennis
van korenmolens, ik zei het al.. hoe zat dat? Nou, Hilverd wees ons het beestje aan: het arme dier
bleek onder de molen te hangen en moet daar weer en wind doorstaan. Uiteraard heb ik een foto van
deze bijzonderheid gemaakt, klik maar eens op het kleine plaatje om de grote afbeelding van het
paard te zien.
Daarna gingen wij naar binnen, deels gedreven door oprechte nieuwsgierigheid, maar ook wel
een beetje door de gure maartse buien. Eerst de trap op. Zo'n trap van een standerdmolen is
steil. Goed oppassen bij het afdalen: met je gezicht naar de molen, dus ruggelings, anders is
de kans groot dat je een misstap maakt en je wel snel maar niet veilig beneden aankomt.
In de kast aangekomen kun je de onderdelen goed herkennen. De constructie van een standerdmolen
hadden we al uitgebreid op theorieles behandeld en de meeste onderdelen herkende ik: de steenbalk
(met brasem), de meelgoot, het ronde deel van de standerd, de steenlijsten, de waterlijst en de
daklijst, de hoeklijsten. En dan de eegbanden. Eh.. eegbanden? Tsja.. een drukfout in
het Gildemateriaal: het blijken Weegbanden te zijn...
Dan de trap naar de maalzolder op. Het mooie van zo'n standerdmolen is dat je in die paar
kubieke meter zoveel onderdelen bijeen ziet die je in andere molens verspreid over een
paar zolders vindt: de maalstoel, met de kuip waarin ligger en loper, erboven de kaar en
de schuddebak. Het bovenwiel, wat een lantaarnwiel aandrijft: dat is een rondsel met een
hele kleine diameter. Dat rondsel drijft dan weer de steenspil aan, die via de staak en
klauw in de rijn grijpt en de steen doet rondgaan. De rijn zit op de bolspil, die
dus meedraait en die - daar heb je hem weer - in een paard draait. Gelukkig zit er
een kussen tussen, het arme dier...
Zoals je op de foto kunt zien heeft Hilverd ook aandacht besteed aan de veiligheid:
de kammen van het bovenwiel en het bij enige wind venijnig rondgaande lantaarnwiel
aan de voorkant zijn met een houten constructie gedeeltelijk afgeschermd. De molen
naast een maalstoel ook een pelwerk, wat door een lantaarnwiel aan de andere kant van
het bovenwiel wordt aangedreven. Dit was de eerste keer in mijn leven dat ik een pelwerk
kon bewonderen, voor een Groninger echt verplichte kost. We gaan trouwens binnenkort nog
een dag pellen op De Ceres, dan hoop ik er nog
meer van te leren.
Er is zoveel te zien in zo'n molen, dat het voor mij ondoenlijk is om dat hier allemaal
te beschrijven. Toch nog de namen van een paar onderdelen, die je op het plaatje kunt zien:
linksboven de meelpijp,
rechtsboven het lantaarnwiel wat het pelwerk aandrijft, dan linksonder het
lantaarwiel wat het maalkoppel aandrijft en tenslotte - ik had nog wat ruimte over -
het bordje wat beneden op een teerling (stiep zeggen wij hier in Groningen)
is bevestigd en waarop in het Duits en Nederlands de molen wordt beschreven.
Heel bijzonder aan deze molen is de manier waarop het luiwerk wordt aangedreven:
het varkenswiel grijpt niet, zoals je vaak ziet, in de kammen van het bovenwiel -
waar het dan ingetrokken wordt - maar het valt bij deze molen op de houten
bovenas, die daartoe is voorzien van inkepingen. "Dat goat sums nait
goud" vertelde Hilvert: soms wringen de kammen van het varkenswiel
zich zo vast in de kepen van de bovenas dat je het wiel er niet meer uit
krijgt getrokken. Dat levert dan een graanregen op..
Ook de trommelvang die deze molen heeft zien wij poldermolenaars niet zo vaak. We mochten
dat vangen wel eens even proberen, maar dat valt nog niet mee: je hebt
een veel minder directe terugkoppeling met de vang dan bij de Groote Polder. Het lijkt
eerst of-ie helemaal niet vangt, maar dan gaat het plots ook heel hard en moet je stevig
aantrekken om te voorkomen dat-ie bijt. Hilverd, die zijn molen kent als geen ander, krijgt
hem echt razendsnel stil. Wij daarentegen hannesten goedbedoelend wat aan met die trommelvang:
het gevlucht kwam wel stil, zelfs zonder veel schokken, maar wel op de wonderlijkste posities.
Tijdens een bui liepen we ook nog even naar de rosmolen. Het gaat hier niet om een
authentieke rosmolen, maar om een nagebouwd exemplaar. In een ruimte is een vertikale
spil aangebracht, die bovenaan is voorzien van een joekel van een wiel, wat via
wat tussenwielen de maalstoel aandrijft. Het peerd - deze keer wel een echte - was via
een boom gedwongen dat wiel aan te drijven en sukkelde de hele dag in het rond. Het
ging niet zo heel hard, maar desondanks maakten de stenen een stevig aantal toeren
door de grote overbrengingsverhouding. Wat ons opviel is dat de borgingswiggen
van de kammen niet door de hartlijn van de kam liepen. We konden geen reden verzinnen
waarom dat niet zo zou moeten zijn, wie beter weet mag het me zeggen.
Dan weer terug naar de standerdmolen: we mochten allemaal nog eens vangen, maar
dan kwam er een kreet uit de kap: stoppen, hij loopt te warm. Dan eerst maar even
werken aan de innerlijke mens: Hilverd had prima koffie meegenomen en de dames in het
gezelschap, die even het dorp in waren gelopen en inkopen hadden gedaan, boden ons
kaneelstokken en de echte Grunneger Mollebonen aan. Al kauwend zeilden we de molen
af en zetten hem in korte rust weg. Hilverd zet beide roeden altijd aan de bliksemafleider,
iets waar ik heel raar tegenaan keek. De techniek die Hilverd hanteert is leuk om te zien:
het onderste eind afzeilen, dan de kabel van de bliksemafleider er aan vast maken, in een
lus leggen om te voorkomen dat-ie zich vastgrijp aan de kast of in het gevlucht, dan het
tweede end afzeilen (de bliksemafleider gaat dus mee in het rond), dan het derde, daar maak je
dan de 2e afleider aan vast, dan zeil je het vierde end af, zet hem overhoeks en maakt
beide bliksemafleiders vast.
Na een lange, maar leerzame dag namen we, onder dankzegging aan Hilverd en Gerda, afscheid
van elkaar. Volgende week weer "gewoon" les op de Groote Polder.
Oh ja: de vaste lezers vragen zich mogelijk af waarom het zo lang duurde voor ik deze
pagina aanleverde. Wel, normaliter werk ik Het Maalboek altijd op zaterdagmiddag bij,
maar je, toen zat ik in Bourtange. Mijn dochter Edda werd vier en dat vierde ik
op zondag en maandag, en vanavond (het is dinsdag als ik dit schrijf) hadden we een
vergadering van het Gilde van Vrijwillige Molenaars. Over verbetervoorstellen voor
het lestraject. Daar kom ik in een volgende aflevering op terug.
|