Op dinsdag en woensdag is ijverig gewerkt aan de molenbiotoop. Sinds ik achter de GP woon ben ik
geleidelijk aan de windsingels en het andere hout aan het rooien. Dat proces is al
gestart voor ik interesse in de molen begon te krijgen: er stond ongelooflijk veel
hout om mijn huis toen ik het kocht. Sinds 1994 wordt er elke 2-3 jaren een stuk windsingel
verlaagd en uitgedund. Gelijktijdig wordt het eerder al verlaagde deel dan ook weer
gesnoeid en verlaagd. Deze geleidelijkheid wordt ingegeven door 2 factoren: mijn woongenot en
de pecunia. Pecunia? Jazeker, want snoeien is niet goedkoop: je moet er ofwel dagen voor vrij
nemen, of iemand voor inhuren. Je moet er ofwel gereedschap voor kopen, of het huren. Als je na
een paar dagen snoeien en zagen dan eindelijk het gewenste resultaat hebt bereikt, moet het
overtollige hout afgevoerd worden en/of versnipperd worden, wat ook weer speciale apparatuur
vereist. Afijn, je bent zo een paar duizend euro kwijt. Wat betreft het woongenot: als je midden
in het veld woont kan het soms behoorlijk spoken rond je huis. Een windsingel helpt.
Daarnaast wil je natuurlijk ook wel enige privacy. En 's zomers is het groen een aangename
bron van koele schaduw en rustgevend bladgeruis. Maar als molenaar wil je anderzijds zo
veel dat gaat met de molen kunnen malen, dus: bij zoveel mogelijk windrichtingen.
Sinds
deze week ziet de biotoopklok van de Groote Polder er uit zoals in de figuur
rechts te bezien valt. De klok geeft de situatie in de zomer aan, dus: de meest
ongunstige situatie. Zo je ziet is er bij meest voorkomende windrichtingen goed
te malen/draaien met de GP. Noordenwind is en blijf slecht benutbaar: daar staat
het gemaalgebouw en drie mooie, monumentale bomen. Als je die zou kappen schiet
je niet veel op: even verderop staat daar namelijk nog een hele rij hele hoge bomen
aan de dijk. Het andere rode segment zal geleidelijk aan verdwijnen. Dat duurt
nog ongeveer 6 jaar, daarna is de in mijn ogen ideale balans tussen belang van
de vrijwillig molenaar en woongenot bereikt.
Deze week is er meer activiteit rond de molen geweest. Verleden week vertelde ik al dat ik
drie kuub zand in de molen had gekruid. Gerrit en Gerda hadden het begin gemaakt met het leggen
van het vloertje. Toen ik maandagavond, nog een heel klein beetje stijfjes, terugkomend van mijn
werk uit de auto klom zag ik het molenlicht branden. Inderdaad: Gerrit had ook de rest van het
vloertje aan de noordkant van de maalgang gelegd. Het ligt mooi vlak en ook de hoek waarin
vroeger alleen wat zand lag is nu bestraat. Prima werk, Gerrit en Gerda!
De theorieles van deze week behandelde nogmaals de standaardmolen (standerdmolen),
dan de wipmolen, de spinnekop, de paltrok en tenslotte bok- en paal- tjaskers. Gerda
had een bundeltje met mooie foto's van molens uit het oostblok bij zich, waaronder
een paar hele eenvoudige standerdmolens, wier standerd los in de grond gestoken was
en die door een bergje keien geschoord werd. Ook de vang was heel eenvoudig: een
simpele stutvang, die slechts uit 1 blok bestond, wat je tegen het bovenwiel
aantrok. Uitzonderlijk.
We begonnen met nog eens de standerdmolen te behandelen. Die was de vorige
keer al uitgebreid aan de orde gekomen, maar in de herhaling schuilt het
succes.
Daarna ging het door met de paltrokmolen. De paltrokmolen is in Nederland altijd
een houtzaagmolen. De wat eigenaardige bouw kan ontstaan zijn omdat hout altijd
via het water werd aangevoerd: men bouwde dan een molen op een vlot. Het kruien was
dan een heel eenvoudige zaak. Mogelijk had zo'n molen toch wel veel te lijden van
al dat water, misschien was dat de reden om het geval op land te zetten. De hele
molen rust op de penant en draait tijdens het kruien in zijn geheel rond de koningsstijl.
We behandelden de voornaamste onderdelen, zoals de ringmuur, de eerder genoemde penant,
de sleutelbalk (waarmee je het hele ding rond kruit en waar het kruirad aan zit) en de
kotbalken, de schaarstokken waarmee de ring met rollen (de rolring) op zijn plaats
gehouden wordt en kotstijlen. Ook kwam de bovenbouw aan de orde, met daarin de zaagramen,
waarmee het hout gezaagd wordt.
Gek genoeg is de zeeg van een paltrokmolen helemaal niet zo diep: je zou denken dat
je een hele diep zeeg moest hebben om veel kracht te leveren voor de zaagramen, maar
in feite zijn de zaagramen zo goed met elkaar in balans dat er maar heel weinig kracht
nodig is om ze op en neer te krijgen. Er zitten heel veel onderdelen op zo'n molen, te
veel om hier op te noemen, maar het Gildemateriaal geeft gelukkig een goed overzicht.
Vervolgens kwamen ook de wipmolen en de spinnekoppen aan de orde. Die lijken veel
op elkaar: hoe kun je zien wat een wipmolen (ook wel kokermolen genaammd) is? Wel,
de vorm van een wipmolen is anders dan die van een spinnekop: een wipmolen heeft
een spitsere, langere onderbouw. De wipmolen heeft ook altijd een makelaar: dat is een
boven op de kap geplaatste constructie met soms een windvaan er op, die fluitgaten
bevat. Een spinnekop heeft geen makelaar. Je kunt het ook zien aan de trap: bij
een spinnekop lopen de trapbomen als het ware in de kap door en eindigt halverwege
de daklijsten, bij een wipmolen eindigt de trap ergens aan de achterkant
van de molen (waar precies is streek- en type gebonden). Beide molens hebben een koker
in het midden van de molen, waarbinnen de koningsspil draait, die een waterrad
of schroef (vijzel) aandrijft.
Dan kwamen we nog op een serie kleinere molentjes: de weidemolen, de paaltjasker
en de boktjasker. Eenvoudige, kleine molens, die helaas niet veel meer voorkomen.
Maar gelukkig is de Slochter Molenstichting de trotse eigenaar van een bovenbouw
van een weidemolen - Bakker's meuln - die momenteel in Kolham staat. Mogelijk wordt
die molen naar De Ruiten verplaatst. Zelf zou ik het een aardige gedachte vinden haar
op de lokatie van de molen van de voormalige Kleine Oosterpolder te zetten. Die molen
is helaas in 1953 afgebroken en heeft tussen onze GP en de Fraeylemamolen gestaan.
Was hij er nu nog geweest hadden we maar liefst 4 molens aan de Groene dijk gehad.
Nog mooier zou het zijn geweest als de zelfzwichting, die er op heeft gezeten, er
dan nog opzat. Maar helaas, de molen is er niet meer. Ik heb de molenaar - Ol Schrik,
zoals hij werd genoemd - nog gekend, maar indertijd was ik nog te jong om hem vragen
over zijn molen te stellen. Ik zal het er eens met Lammert over hebben, wie weet is er
wel een mogelijkheid om Bakkers meuln daar te plaaten.
Soms hebben de medeleerlingen ook alleraardigste dingen bij zich. Zo had iemand
van de Oost Groninger Molenkring wat op de Grote Markt rondgesnuistert en was tegen
een fraai plakboekje aangelopen. Een typisch uit de jaren 40 van de verleden eeuw
stammend boekje, wat je dan kon kopen en waarin je dan plaatjes kon plakken van
klederdrachten en molens. Die plaatjes kreeg je dan kado bij levensmiddelen.
Ik vond met name het suikerzoete plaatje op de omslag te mooi om niet over
te nemen op het maalboek, klik op het logootje hier links om dit plaatje te zien.
Merk op dat de molenaar van het - zo te zien - zeskant op de voorgrond twee vollen
voorlegt - op de buitenroede. Op de achtergrond zien we een wipmolentje,
de dame op de voorgrond zit zo te zien op een fiets, of ze sjouwt een
mand zware appels of zo. Heerlijk plaatje.
Na de theorieles hebben Gerda en Gerrit nog een deel van de middag doorgebracht
met het leggen van het vloertje aan de zuidkant. Hoe ver ze zijn gekomen weet
ik niet, ik kon er helaas niet bij zijn: onze oppas, die een huidaandoening
heeft, bleek hiermee plotseling onverwacht in het ziekenhuis opgenomen te zijn.
Wij wilden haar daar natuurlijk bezoeken. dat ging voor. Ineke, veel beterschap!
Volgende week weer "gewoon" praktijk op de Groote Polder. Oh ja, is ook zo:
aanstaande donderdag zijn we de hele avond bij Lex te gast om onze zeilen te
herstellen. Ik zal er wat foto's van maken, die ik de volgende keer op onze
site zal zetten.
|