Het oude pelambacht dreigde na 1945 geheel uit te sterven: de vraag naar gort nam
af en er waren economisch meer rendabele methoden om gort te maken ontstaan.
Om het oude ambacht toch te bewaren zijn er tegenwoordig pelinstructiedagen: op die
dagen wordt aan (leerling) molenaars uitgelegd hoe het oude ambacht in zijn werk
ging, met welke gereedschappen gewerkt werd en zo voort. Verder ontvang je dan ook
een lesbrief 'pellen'. Dat is bijzonder welkom, want het lesmateriaal van Het
Gilde is nog niet volledig en het hoofdstuk over het pellen mist nog.
| Noot: | naar verluid
komt dat lesmateriaal zeer binnenkort beschikbaar; Gildeleden, houdt uw brievenbussen
goed in de gaten! |
Gerda had ons voor zo'n instructiedag opgegeven, als onderdeel van onze opleiding.
In de week ervoor hadden we een keurige uitnodiging ontvangen van Het Gilde en de
Stichting "de Groninger Molen". Opmerkelijk genoeg stond de lokatie niet
op de uitnodiging, maar ja, als Groninger MIO weet je natuurlijk ook zo wel dat deze
dagen op molen Ceres in Spijk gehouden worden. Toen ik om half negen in Spijk aankwam
stond er dan ook al een aardig ploegje volk bij de molen. Naast de vaste ploeg van de
GP trof ik ook onze vrienden van de Oostgroninger Molenwerkgroep weer aan. Jan Kugel
had voor de gelegenheid zelfs een fraaie pet op de kloeke kop gezet en toonde als een
authentieke pelmulder. "Joa" lachte Jan naar mij "dat heb ik leerd van n ol mulder woar ik
bie in meuln kwam: mit al dei gebinten stötst die de kop nog wel ais en ast
din gain pet op kop hest lopt bloud die an t end van de dag bie wangen
langs". Hai..
Douwe van der Zee en Leen Duym zouden ons eerst theoretisch voorlichten. Maar
het was al kwart voor negen en we hadden nog geen mens bij de molen gezien.
"bin we wel goud?" vroeg iemand zich juist af toen Leen Duym om de
hoek kwam "Ach, ie mouten ja ook nait hier wezen" vertelde hij,
"mor in kroug!" - nou, dat leek ons wel wat. In ganzenpas liepen wij
achter Leen aan naar een even verderop gelegen cafe. Daar bleek de koffie klaar
te staan in het achterzaaltje en zat Douwe al achter de beamer.
Douwe vertelde eerst over de achtergronden van het pellen en de Groninger
pelindustrie. Groningers hebben zelfs tot op de dag van vandaag een meer dan
gemiddeld grote liefde voor producten met "görte", zoals
zoepenbrei en krintjebrei. Rond 1900, zo ongeveer op het eind van
de grote bloeiperiode van de Groninger pelmolens, stonden er dan ook maar liefst
229 molens in onze provincie waar (ook) mee gepeld kon worden. In de gemeente Slochteren
alleen al stonden er 12. Helaas is daar niets meer van over.
Gort, sinds ongeveer de 17e eeuw in ons land bekend, werd
veel gegeten door mensen met een laag inkomen. Dat waren er in die barre tijden
nogal wat. Daardoor was er grote behoefte aan pelmolens. Afhankelijk van
de vraag - de invoering van de aardappel had grote negatieve invloed op
die vraag, het mislukken van de aardappeloogst juist weer een grote
positieve invloed - klom of daalde het aantal pelmolens wat, maar met
name in de periode 1850-1900 kende de Groninger pelindustrie een grote vlucht.
Daar was ook deels debet aan dat er veel vraag uit de Zaanstreek was naar
gort. In de Zaan had men oorspronkelijk voldoende pelmolens, maar men
stapte later over naar het meer lucratieve rijstpellen en kocht de gort
in Groningen in. Na 1900 nam de rol van het pellen geleidelijk af en
na een korte opleving in de 2e wereldoorlog verdween de industrie
geruisloos uit het Groningse, met een uitzondering voor een paar molens.
De bekende mulder Muda heeft het nog lang uitgehouden en in het Groninger
Molenboek van 1981 staat nog een uitgebreid verslag van het pellen, met
deze markante molenaar in de hoofdrol.
Leen en Douwe vervolgden onze les met een overzicht van het proces. In het kort
komt het er op neer dat een zogenaamde schoot gerst - een emmer vol - op
een zeer snel ronddraaiende zandsteen wordt gestort. Die steen draait rond in
een kuip die is beslagen met het zogenaamde pelblik - een stuk
blik waarin met een kleine spijker gaatjes zijn geslagen. Daardoor ontstaan
scherpe bramen, waar de gerst langs schuurt. De zandsteen bevat aan de onderkant
zogenaamde zogijzers, die in een soort inham in de steen zijn
ingelaten en aan de zijkanten is de steen voorzien van een schuin profiel,
wat ook luchtwerveling ten gevolge heeft. Door de combinatie van de snelle
werveling van de steen, die sterke centrifugaalkrachten doet ontstaan en de
door de zogijzers ontstane opwaartse luchtwerveling blijft de gerst steeds
tussen de rand van de steen en het pelblik rondvliegen en schuurt dus steeds
langs de scherpe bramen. Schillen en stof stuiven naar buiten.
Omdat er nogal wat wrijvingsenergie vrijkomt wordt de schoot na enige
tijd heet, wat ten koste gaat van de kwaliteit van de gort. Daarom
wordt de schoot na een minuut, anderhalf, weer uitgelaten, al is dan
nog niet alle schil van de gort afgepeld. Daartoe is er een schuif aanwezig,
die open wordt getrokken. De halfgeschilde gort valt dan in de schootemmer.
Nu wordt de halfgeschilde gort gezeefd, waardoor enerzijds een selectie
op grootte plaats kan vinden, anderzijds nog extra schil verwijderd wordt.
Daarna kan de gort nog door een wanmolen worden gevoerd: een soort hele
grote omgekeerde stofzuiger, waarmee je stof en schillen van de gerst
wegblaast. Het hele proces herhaalt zich dan, meestal 3 keer, soms
zelfs vaker.
De schillen werden uiteraard niet weggegooid - er werd zo mogelijk
niets weggegooid, vroeger, alles was immers wel wat waard - maar dienden
als veevoer. Er deden wel eens verhalen de ronde dat zeer arme mensen deze
schillen vermaalden en er dan pannekoeken van maakten - er is geen bewijs voor.
Gerstemeel werd overigens heel zelden toch gebruikt voor menselijke
consumptie - dan dus niet alleen de schillen. Het werd tot meel vermalen en
er werden de beroemde "spekkendikken" van gemaakt. Ik heb dat
uitzonderlijk machtige, vette en zeer zoete meelgerecht wat bestond uit
gerstemeel, spekvet, stukjes metworst en stroop, nog wel gegeten toen ik
eens verkering had met een meisje uit Dreibörg. Dat plaatsje ligt
tegen de Duitse grens aan. Zo rond de Kerst werd het gerecht in die streken
nog veel bereid. Ik was er geen liefhebber van, mij te vet...
Pelmolens dienen veel kracht te kunnen ontwikkelen. Ze hebben dan ook vaak
een diepe zeeg in het gevlucht. In modernere tijden werden de gevluchten
vaak van wiekverbeteringen voorzien, zoals fokwieken of verdekkering, waarmee
de molen meer kracht kreeg. Ook vindt je veel zelfzwichting op met name
Groninger pelmolens: dat gevlucht was hier altijd al populair, maar met
name op pelmolens. Daar is het immers van groot belang dat er continue
door kan worden gepeld zonder te moeten stoppen voor bijleggen of zwichten;
zo heel vaak komt het niet voor dat er voldoende wind is om te kunnen
pellen.
Omdat werd gepeld met (zeer) stevige wind was het een riskant bedrijf: een molen kon
vrij makkelijk op hol slaan tijdens het pellen en de gevolgen waren dan vaak niet gering.
Mede daarom zijn pelmolens voorzien van een voorloop en een naloop: twee koppels
maalstenen dus, waarvan er altijd 1 belast loopt. De zandstenen pelstainen
liggen verder ter bescherming altijd verdiept tussen twee vloeren en tussen
de beide koppels stenen vindt je normaliter een slagbalk - een zware balk die
dient te beschermen tegen uiteenspattende pelstenen. Nogal wat dure
maatregelen dus, en dat in een tijd waarin men veel meer risico's
nam dan tegenwoordig - het zegt al wel wat als over hoe gevaarlijk zelfs in die
wat wildere tijden het pellen werd beschouwd.
Tussen de bedrijven door kwam een aardige kwestie aan de orde:
die zogijzers zitten in een inkeping in de steen - maar hoe zit het
nu: draait die steen nou links- of rechtsom? Komen eerst de ijzers langs
en dan het gat, of komt eerst het gat voorbij en dan het ijzer?
Sja, da's ook zowat.. hoe kom je daar nou achter? Gelukkig lag er een
tekening van de kuip en de daarin draaiende pelsteen. Daar stond ook heel
aardig op uitgetekend hoe de zogijzers dan in de steen staken. Maar ja,
dan ben je er nog niet. Ik besloot om het gaande werk na te lopen,
dan moesten we er toch komen? Seffezien.. het bovenwiel draait rechtsom,
van achteren gezien dan. Dan draait de bovenbonkelaar dus linksom.
Dus draait het takrad ook linksom. Dus draaien de beide rondsels weer
rechtsom, dus draait de steen ook rechtsom. Eh.. maar die tekening,
die toont de steen van onderen gezien, dus op de tekening
draait de steen dus linksom. Zo..
Zo interessant al die theorie ook is, maar nu zouden we het allemaal wel eens in
het echt willen zien. En zo ging het dan ook: molenaar Henk de Haan kwam
binnen en kreeg een kop koffie, terwijl wij ons in onze overalls hesen.
Daarna togen we gezamenlijk naar de molen. Daar aangekomen viel me op dat
de molen aan de buitenkant gepotdekseld is - maar aan de binnenkant zie je dat niet
terug, daar zie je een keurige gladde betimmering. Hee, Henk, hoe zit
dat? Sja, dat is inderdaad niet authentiek. Maar tijdens restauratie van
de molen is die laag aangebracht: gepotdekseld hout is niet echt helemaal
dicht en dus kwam er behoorlijk wat vocht in de molen. Dat heeft men op
deze wijze willen voorkomen.
We gingen de trappen op en kwamen op de pelzolder aan. Henk de Haan haalde daar de
luiken weg en toen konden we de pelsteen eens goed bekijken. Hee, kijk nou eens: er
is hardboard aangebracht op de bodem, hadden ze dat dan al in de vorige eeuw? "Mor dat
heurt er officieel nait in hor" vertelde Henk. Het was er door de molenmakers zopas
ingezet omdat het anders nogal stuift in de molen. Henk wees aan: het handgat, de billing
aan de zijkant van de steen, het pelblik, de schootemmer. Harmannus Noot, die inmiddels
ook was gearriveerd, maakte de ene foto na de andere. Hij was overigens niet de enige, want
ook een juffrouw van de krant kwam zich vervoegen, gekleed in strakke naaldhakken.
De verzamelde molenaarsmannen kuchten eens en keken maar eens naar een korbeel
of veldkruis, hai, kirrel, wat n stovvege boudel, nee din. Het schoot door me heen
dat het niet echt ondenkbaar zou zijn dat we straks deze mevrouw met vereende
krachten los moesten trekken: die naaldhakken waren van staal, zo te zien en die
stellingdelen zijn toch niet zo hard als je denkt. Gelukkig ging het allemaal goed...
Maar we wilden het spul ook wel zien draaien. De molen moest dan nog wel "even"
worden gekrooid: een klusje dat met goed gespeelde gepaste tegenzin door Henk de Haan
aan de cursisten werd overgelaten. Bij het krooien viel op dat de staart rakelings langs het
molenhuis gaat: de kruilier is met 2 slingers is uitgerust en de binnenste
plukt bij tijden het riet uit de bekleding. De boel is wat verzakt, verzucht Henk de Haan.
Moet eigenlijk wat aan worden gedaan, maar ja, het geld, het geld,
altijd weer dat verdraaide geld..
Een blik omhoog leerde de zwichtstang niet uit het midden van de askop kwam, maar er
duidelijk naast stak. Zo te zien ging het doorboren van de as vroeger niet
altijd helemaal goed. Ook vielen me de rode zeilen op. Dat is vast niet origineel, al
lijkt het altijd wel fleurig. Je ziet dat vooral veel in de Zaanstreek, waar des
zomers de binnenroed van witte en de buitenroed van rode zeilen wordt voorzien.
Henk Helmantel legde voortvarend een zeil voor, een andere cursist het tweede.
De andere roede is voorzien van zulfswichting, daar hoefden we niet veel
aan te doen. De vang dan maar losgetrokken. Een echte pelwind stond er niet,
maar dankzij de Van Bussel wiekverbetering op de roed met zelfzwichting en de
Fauel fokwiekjes op de met zeil getooide roede kwam de molen toch aardig rond.
Het werd tijd voor het middagmaal. Daarbij zaten ook de bestuursleden van het landelijk
Gilde van vrijwillige molenaars aan, die regelmatig eens een afdeling bezoeken. Ik ken
Hein Steinz en Frans Tullemans al wat langer en het was leuk om hen weer eens "live" te
zien en wat bij te kletsen. Na de maaltijd toog de hele club weer naar de molen:
het landelijk bestuur om de molen eens goed te bekijken, wij cursisten gingen
aan de slag met het slaan van pelblik.
Da's nog niet zo eenvoudig als je denkt: de techniek is indertijd niet vastgelegd.
Dat is dus experimenteren geblazen. Om ons wat te plagen had men twee nagels bij
het pelblik gelegd: een dikke rong en een klein nageltje. Ik begon met het
kleine nageltje en tikte mijn eerste gaatje in het blik. Dat ging, maar ik sloeg
mezelf wel bijna op de vingers. Voorzichtig! "neem din dei dikke" suggereerde
iemand anders en dat ging inderdaad een stuk beter. Maar nou werden die gaten wel
erg groot. Nee, het kleine nageltje was achteraf toch de betere keus.
De techniek bleek naderhand niet echt heel moeilijk: je trekt een aantal schuine
lijnen over het pelblik en vormt daartussen vierkantjes. Je slaat steeds op de
vier hoekpunten van die vierkantjes het blik naar binnen. Dan draai je het
blik om en slaat in het midden van elk zo gevormd vierkantje ook weer een
gaatje. Zo sla je als het ware "om en om" de gaatjes in het
pelblik. Je moet namelijk zowel gaatjes naar binnen als naar buiten slaan, anders
verstopt je pelblik. Overigens is de aardige foto die u hier ziet door Harmannus Noot gemaakt.
Voor de verandering sta ik er nu eens zelf op, waarvoor dank, Harmannus!
Na het pelblik slaan werden wij nog een half uur lang schriftelijk overhoord:
"in welke periode lag de bloeitijd van de Groninger pelindustrie?".. of: "wat
gebeurd er als plots, tijdens het pellen, de wind wegvalt?" en zo meer. Dat
kostte nog wat kopschraberij bij de cursisten. Na afloop bleek het toch
allemaal voldoende goed om mij de trotse eigenaar te laten worden van een formeel
certificaat, wat ik diezelfde avond nog aan de muur van mijn werkkamer heb gehangen.
Wat een opmerkelijke dag!
|